
Jurisprudentie
BG8381
Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/798 AKW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/798 AKW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag kinderbijslag. Appellante bezat destijds de Nederlandse nationaliteit en daardoor een toereikende juridische binding. Maar er was nog geen sprake van sociale en economische binding. Niet kan staande worden gehouden dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellante zich destijds reeds definitief naar Nederland had verlegd.
Uitspraak
08/798 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 december 2007, 07/1215 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen onder kenmerk 07/1215 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen uitspraak.
Namens de Svb is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 november 2008, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, terwijl de Svb zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, een van afkomst Antilliaanse in het bezit van de Nederlandse nationaliteit is in april 2006 naar Nederland gekomen om zich hier te vestigen. Teneinde op de arbeidsmarkt te slagen is zij een koksopleiding in ROC-horecaverband gaan volgen.
Zij ontving hiervoor studiefinanciering. Haar [in] 2004 geboren zoon Deshwan ging door de week naar de kinderopvang. Zij trok in bij een kennis, die, omdat hij in België werkt, nauwelijks thuis was. Met ingang van het vierde kwartaal 2006 met als peildatum 1 oktober 2006 vraagt zij voor haar kind kinderbijslag aan, doch dit wordt geweigerd. Op de handhaving van de weigering van die kinderbijslag heeft de beschikking op bezwaar van de Svb van 27 februari 2007 betrekking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met de Svb geoordeeld dat appellante voor het vierde kwartaal van 2006 niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) en derhalve niet verzekerd was overeenkomstig die wet.
2.1. Daarbij heeft de rechtbank - kort samengevat - aangegeven dat appellante, omdat zij de Nederlandse nationaliteit heeft, een sterke juridische binding met Nederland heeft. Overigens is de rechtbank evenwel van mening dat er op 1 oktober 2006 sprake was van een nog zwakke maar groeiende sociale binding en een onvoldoende economische binding met Nederland zodat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellante op 1 oktober 2006 nog niet in Nederland lag. Wat de economische binding betreft heeft de rechtbank daartoe met name erop gewezen dat appellante buiten de studiefinanciering geen inkomen had en nog niet over een zelfstandige woonruimte beschikte. De beoogde vestiging door appellante hier te lande en het volgen van een beroepsopleiding gevoegd bij een cursus om de Nederlandse taal machtig te worden waren voor de sociale binding toch nog te zwak, al woonde familie van appellante hier en sprak haar zoon, die de kinderopvang bezocht, Nederlands.
3. Appellante heeft in hoger beroep doen benadrukken dat zij niet alleen door het bezit van de Nederlandse nationaliteit de vereiste juridische binding bezat, maar ook de verlangde sociale binding in het licht van de gegeven feiten. Het merendeel van de familie, behoudens haar op Aruba gebleven vader en oudste broer, woonde in Nederland. Haar opleiding en stage in de catering verliepen bevredigend. Appellante meent dat zij in feite wel zelfstandige woonruimte had, omdat de kennis op wiens naam de huurovereenkomst stond, niet aanwezig was en de woningbouwvereniging haar aanwezigheid gedoogt. Zij ziet de verkregen studiefinanciering als een bindmiddel om in Nederland een betere toekomst op te bouwen.
4. De Raad is evenwel met de rechtbank, in overeenstemming met de zienswijze van de Svb, van oordeel dat op de in geding zijnde peildatum 1 oktober 2006 nog niet gezegd kan worden dat de bindingen met Nederland zodanig waren uitgekristalliseerd, met toepassing van de artikelen 2, 3 en 6 van de AKW en vaste rechtspraak ter zake, dat appellante reeds als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.1. Weliswaar bezat appellante destijds de Nederlandse nationaliteit en daardoor een toereikende juridische binding. De sociale binding was door een nog wel zeer kort verblijf in Nederland nog niet optimaal te noemen. Appellante kon nog terugvallen op Aruba, waar zij ook een vader en broer had achtergelaten en zij had zich nog niet in sociaal verenigingsband en op de arbeidsmarkt kunnen profileren zoals wanneer zij zich hier langer en onverkort metterwoon had gevestigd. Wat de economische binding betreft heeft appellante de Raad niet ervan kunnen overtuigen dat die ten tijde in geding voldoende was. De Raad deelt met name niet de zienswijze dat appellante over zelfstandige woonruimte beschikte, omdat zij in de woning waarin haar verblijf door de woningbouwvereniging gedoogd werd, nog geen op haar naam gesteld huurcontract had. Voorts acht de Raad het vooralsnog beschikken over studiefinanciering per 1 september 2006 geen in economisch opzicht al te stevige en bestendige inkomensgarantie. Onder de gegeven omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellante zich destijds reeds definitief naar Nederland had verlegd. Daarvoor is te dezen een meer redelijke marge van gewenning, aanpassing en geleidelijkheid naar het oordeel van de Raad aangewezen.
4.2. De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in
aanmerking.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C. de Blaeij.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
RB